Uitpeilen

Uitpeilen van de visplek

uitpeilen

Verkennen van de visplek

De hengelaar met de vaste stok die langs de waterkant een visstek heeft gevonden, komt voordat hij kan gaan vissen, altijd voor het probleem te staan dat hij een keuze zal moeten maken uit de verschillende tuigjes die hij ter beschikking heeft. We kunnen namelijk niet vissen gaan met slechts een tuig, omdat de keuze van het juiste tuig afhankelijk is van o.a. de waterdiepte, de mate van stroming en de weergesteldheid. De betere ‘’vaste stok hengelaar’’ zal altijd meerdere tuigen met dobbers van een verschillend drijfvermogen bij de hand hebben. Het is aan te bevelen om tuigjes met dobbers van verschillend gewicht van een en hetzelfde model te maken. Bijvoorbeeld het peermodel, dat als een allround model mag worden beschouwd.
Om nu de waterdiepte te weten te komen, moeten we de visstek gaan uitpeilen.

Uitpeilen, d.w.z. het verkennen van de bodemstructuur van de visplek, is een precies karweitje, dat door vissers nog wel eens onderschat wordt. Toch is goed peilen vaak bepalend voor de uiteindelijke visvangst!
Het op de goede manier uitpeilen geeft een schat aan informatie die nodig is om tot optimale resultaten te komen; door goed te peilen komen we niet alleen de waterdiepte te weten, maar ook de diepere en ondiepere plekken, eventueel aanwezig bodemvuil en obstakels, waterplanten, en zelfs de mate van helling van de bodem.

Vooral die helling is belangrijk, omdat we daarmee rekening moeten houden bij het maken van de voerplek.
De voerballen kunnen bij een glooiende bodem gemakkelijk nog meters doorrollen, zodat de uiteindelijke voerplek buiten ons hengelbereik kan komen te liggen!
Een oplossing is dan om de voerballen korter in te werpen of, als er niet al te veel stroming staat, de ballen zo los te knijpen, dat ze al bij de eerste aanraking met het water uit elkaar vallen.

Het peillood

Het peilen gebeurt met een zogenaamd peil of dieptelood. Het bekendst zijn het knijppeillood en het kegellood of klokloodje.
Knijppeillood bestaat uit twee halve bolletjes, die met de vlakke kanten onder druk van een veertje tegen elkaar klemmen.Dit bolletje kan men openknijpen en rond de eventueel beaasde haak plaatsen.
Het kegel of klokloodje heeft bovenaan een oog en onderin een stukje kurk.De bedoeling is dat de haak met de lijn door het oog wordt gehaald, waarna de haak in het kurkje wordt vastgeprikt.

Het uitpeilen zelf

Uitpeilen doen we recht onder de hengeltop. Ik ga er maar even van uit dat een hengel wordt gehanteerd met daaraan een verkort tuig. Het vissen met een korte lijn,d.w.z. met een tuig korter is dan de lengte van de hengel, brengt wel met zich mee dat we de hengel bij het inleggen of ophalen van de lijn moeten aan of afbouwen. Stel bijvoorbeeld dat we een hengel hanteren van negen meter lengte, de waterdiepte is twee meter.
Tussen de top en de dobber houden we een korte opslag van ongeveer een meter. De totale lengte van de vislijn is nu drie meter. Om bij de haak te kunnen komen moeten we de hengel, vermoedelijk bij het derde deel afsteken.

De pen wordt ingesteld op vermoedelijke waterdiepte. Het peillood laten we recht omlaag onder de top in het water zakken.
Onder het gewicht van het peillood staat het soepele topje van onze hengel licht gekromd. Als het lood de bodem raakt zal de top weer recht gaan staan.
Wanneer de pen nu onder water blijft, weten we dat de pen omhoog moet. Als de pen daartegen boven water hangt, dan moeten we de pen naar beneden schuiven.
Dit schuiven met de dobber en het telkens weer opnieuw peilen, doen we net zo lang tot alleen nog het puntje van de dobber boven water zichtbaar is.

We hebben nu “staande haak” uitgelood, zoals dat heet. De haak staat dus als het ware op de bodem. Dit is een prima afstelling om met vissen te beginnen. Vooral als we nog maar net gevoerd hebben en de voerdeeltjes nog volop actief zijn, vangen we vaak zo de eerste vissen. Goed, dat weten we dan zult u zeggen en nu gaan we vissen.

Ho stop!!!

Op dit moment gaan de meeste onervaren vissers in de fout. Want wat hebben we gedaan? We hebben op een willekeurige afstand van de oever de waterdiepte gepeild. Meestal zal die afstand gelijk zijn aan de maximale lengte van onze hengel, bijvoorbeeld acht meter, maar over de verdere bodemstructuur, over de mate van helling van de bodem, over diepere en ondiepere plekken weten we nog niets. Wie zegt ons, dat die visplek op acht meter de ideale visafstand is? Neen hoor, om dat te weten te komen moeten we ook eens voor en het liefst ook achter de visplek peilen. Alleen op die manier krijgen we een goed zicht op de bodemgesteldheid van onze visplek. Het mooiste is natuurlijk een vlak stukje bodem, zonder hinderlijke obstakels.
Als we zo’n tafeltje; zoals wedstrijdvissers dat zo mooiuitdrukken, hebben gevonden, dan peilen we ook nog eens een metertje naar links en naar rechts. Alle mogelijke afwijkingen in de bodem, kuilen en richels, prenten we in het geheugen.
Als we geluk hebben was de in eerste instantie gekozen visafstand de juiste, maar net zo gemakkelijk kan het zijn dat we dichterbij of, als de hengellengte dit toelaat, verder weg moeten vissen.

Pas op modder!

Niet al het viswater in ons land heeft een harde zandbodem.
In water waar de bodem bestaat uit soms tientallen centimeters prut , moeten we voorzichtig zijn met zwaar peillood. Omdat dit zware peillood gemakkelijk vele centimeters in de diepe modder kan wegzinken, zal de gepeilde diepte dan op geen stukken na kloppen met de werkelijke diepte.
Als we een zachte bodem vermoeden, doen we er goed aan om nog eens na te peilen, maar nu met een superlicht peillood.

Drijven

Zoals ik in het begin van dit artikel al aanhaalde zijn we begonnen met een min of meer willekeurig tuig aan te knopen. Mogelijk dat het drijfvermogen van de gekozen dobber, gelet de waterdiepte en de stroomsterkte de juiste was. Dit komen we pas te weten als we het tuig eens laten drijven.
Zonder peillood maken we een paar driftjes op de eventueel aanwezige stroming.
Door met de hengeltop de dobber tegen te houden kunnen we zo ook eens proberen het tuig stil te leggen. Als de dobber te licht is voor de aanwezige stroming, dan is dat snel te zien aan het schuin gaan van de dobber en zijn verwoede pogingen om uit het water te klimmen. In dat geval zal naar een ander zwaarder tuig moeten worden overgestapt.
In het algemeen gesproken zullen we, zonder in overdrijving te vervallen, ernaar moeten streven met een zo licht mogelijk tuig te vissen. Welk tuig onder welke omstandigheid het beste zal voldoen is niet eenvoudig te zeggen. Algemene richtlijnen zijn natuurlijk wel te geven, maar uiteindelijk zal toch ervaring en het visgevoel van de hengelaar in kwestie de keuze bepalen.
Veel vissen en uitproberen, dat is de enige manier om een echt goede visser te worden.
Wie zei er dat het vissen met de vaste stok zo gemakkelijk was ?? ik niet!

Tip

Tot slot nog een tip.
Het is handig om direct na het peilen de gevonden waterdiepte te markeren, zodat deze ook alverschuiven we tijdens de visdag de dobber vele malen, altijd kan worden teruggevonden. Een stukje tape of een strak opgerold elastiekje om de hengel wordt vaak toegepast.
Beter is het merken van de lijn door deze vlak onder de dobber te kleuren met een watervaste viltstift.